In het eerste weekend van oktober wordt op het iconische Engelse Matterley Basin-circuit de Motorcross der Naties verreden. Dat geldt sinds 1947 als het WK voor landenteams. België won deze prestigieuze wedstrijd intussen vijftien keer. Drie maal dankzij levende legende Joël Smets (55), tevens vijfvoudig individueel wereld- en zesvoudig Belgisch kampioen motorcross.
© Tekst: Stijn Vanderhaeghe, Primo (DPG Media)
© Foto’s: Ray Archer, VZW Team Belgium MXoN, MX Vintage
Ons land won voor het laatst de Motorcross der Naties in 2013. Hoe schat Smets de kansen in voor deze editie? ‘Winnen wordt moeilijk’, vertelt hij. ‘Je moet tenslotte realistisch zijn. Met Liam erbij waren we ook geen topfavoriet geweest, maar wellicht wel een sterke outsider.’
Hoezo?
“Wel, Lucas won intussen negen grand prixs in de MX2. Liam deed het vorig jaar heel goed met zijn MX1-motor. Met Jago is het koffiedik kijken. Hij probeerde het in enkele grand prixs, maar dat was helaas geen onverdeeld succes. Ik weet niet goed wat we van hem kunnen verwachten. Ik denk dat het slim is om met getemperde ambities naar Engeland te gaan, zonder druk. Al blijf ik de Naties een bangelijke wedstrijd vinden.”
Waarom?
“Het is een eendagswedstrijd waarbij altijd heel onverwachte dingen gebeuren met de meest bizarre plotwendingen en dat maakt het super boeiend. Voor België moet het podium toch een streefdoel zijn.”
Hoe komt het dat een zege er de voorbije tien jaar niet inzat?
“Goh, dat is heel simpel: een gebrek aan talent. Als je al zo lang niet meer gewonnen hebt, kan je het niet steken op het feit dat je pech gehad hebt. We hebben natuurlijk de glorietijd gekend met Stefan Everts, Marnicq Bervoets en ikzelf. Daarna is het gewoon minder geweest. Het is ondertussen al van 2008 geleden dat we nog een individuele wereldkampioen hadden (Sven Breugelmans in de 125 cc-klasse, nvdr). Dat zegt toch ook wel iets. Al is veel individueel talent ook geen garantie op succes.”
Je spreekt uit ervaring?
“Absoluut. Er zijn jaren geweest dat zowel Stefan als ik wereldkampioen werden en Marnicq tweede of derde werd en toch wonnen we de Naties niet. Dat is net het mooie aan de sport. Als je daar qua individueel talent net onder zit, wordt winnen nóg moeilijker natuurlijk.”
Misschien ligt het ook aan het gebrek aan Belgische circuits door de steeds strengere milieunormen?
“Dat heeft daar zeker iets mee te maken. Als je weinig of geen faciliteiten voor een bepaalde sport hebt, is er uiteraard minder instroom in die sport. Een logisch en jammerlijk gevolg daarvan is dat de vijver waaruit je eventueel grote talenten kan vissen steeds kleiner wordt. Zo simpel is het.”
En vanaf 1 januari 2025 verstrengen de geluidsnormen ook nog eens…
“Ja, maar dat is goed nieuws. Vanuit de sector hebben we niks liever dan dat die motoren zo stil mogelijk worden. Dat zou wellicht voor veel minder tegenstand en dus misschien ook weer voor meer faciliteiten zorgen.”
Dat moet ook praktisch mogelijk zijn voor de constructeurs natuurlijk.
“Die kunnen dat perfect en het is mijn grote frustratie dat ze dat al niet veel eerder gedaan hebben. Akkoord, het is niet simpel voor zo’n grote wereldwijde industrie. Bovendien is België slechts een speldenkop groot in dat hele verhaal. Zowel qua oppervlakte als qua verkoop en marktaandeel. Als niemand anders ter wereld last heeft van geluidsoverlast zullen de grote constructeurs in Japan niet snel geneigd zijn om daar iets aan te doen.”
Het is ook een economisch gegeven…
“Klopt. Logisch dat ze daarvoor niet meteen heel hun productie overhoop gooien. Een geluk bij een ongeluk is dat diezelfde problematiek intussen in veel andere Europese landen de kop opsteekt. De maatschappij wordt nu eenmaal overal steeds onverdraagzamer. Daar kunnen we weinig aan doen. We moeten ieders mening respecteren. En stillere motors zouden een grote stap in de goeie richting kunnen zijn. Vijf jaar geleden schoot ik in een Franse kolère en ben ik tegen de schenen van alle grote fabrikanten gaan stampen om dat erdoor te krijgen. Gelukkig kreeg ik meteen steun uit Nederland en de rest van Europa waar de sensibilisering snel rond geraakt is. In Amerika maakt het nog altijd niet zoveel uit. (lachje)”
Met als resultaat?
De constructeurs hebben ingezien dat er daadwerkelijk een probleem is. Onder mijn impuls is er een werkgroep Geluidsreductie ontstaan binnen de FIM (Fédération Internationale de Motocyclisme, nvdr). Vanaf 1 januari 2025 gaan op WK-niveau de motoren drie decibel omlaag. Voor sommigen zal dat misschien niks voorstellen, maar logaritimisch gezien zal dat qua geluidsreductie toch al een groot verschil betekenen. Al de productiemotoren zullen vanaf volgend jaar aanzienlijk minder geluid produceren. Dat is een gunstige evolutie. Voor ons is dat geluid een noodzakelijk kwaad.
Zal ik eens vloeken in de kerk? Wat met elektrische motoren? Die hoor je amper…
“O, voor mij is dat niet vloeken. Helaas sprongen de grote constructeurs daar nog niet op en staan de elektromotoren in onze sport daardoor nog in hun kinderschoenen. Dat vereist natuurlijk een wijziging qua beleving van de motorsport. Al moet ik bekennen dat ik intussen al veel elektrische motoren getest heb en qua motorcrossbeleving moeten die wat mij betreft niks inboeten. Hoe minder geluid, hoe beter wat mij betreft.”
Terug naar de Naties, die jij voor het eerst won in 1995 samen met Stefan Everts en Marnicq Bervoets.
(pikt in) Daar herinner ik me nog álles van. Kijk, ik krijg er weer kippenvel van als ik het vertel. Ik ben altijd bijzonder trots geweest dat ik mijn land kon verdedigen. Het was toen vijftien jaar geleden dat België nog eens gewonnen had. Voor mij was Slovakije ’95 mijn eerste selectie en meteen prijs. (lacht) Ik beschouw dat als één van dé hoogtepunten, een mijlpaal in mijn carrière. Alleen mijn eerste individuele wereldtitel (ook al in ’95 in de 500 cc-klasse, nvdr) gaat daar nog boven. Ik schat die eerste Naties qua emotionele waarde dus hoger in dan mijn andere individuele wereldtitels.
Hoe komt dat?
Ik heb een sterk België-gevoel, ben heel chauvinistisch. Toen ik destijds die Belgische driekleur droeg, was ik – bij wijze van spreken – bereid om daarvoor bloed, zweet en tranen te laten. Komt daarbij dat ik in feite een geboren ploegspeler ben. Voor ik begon te crossen op mijn zeventiende heb ik altijd gevoetbald. Ik hield enorm van die unieke teamspirit en vond het boeiend dat je als team sterker bent dan de som der individuen door een goeie groepsgeest. In mijn sport heb ik dat aspect altijd een beetje gemist. Je hebt als motorcrosser ook wel een team achter je, maar uiteindelijk sta je er toch alleen voor.
Behalve in de Naties…
Mja, toch ook wel een beetje. Je vormt een team met drie, maar ieder rijdt z’n eigen cross. Toch creëer je daar voor een stuk wel dat groepsgevoel door het gezamenlijk doel dat je hebt. Dat kon maar één keer per jaar en daar was ik heel gevoelig voor. Ik heb daar altijd enorm van genoten, later als bondscoach ook trouwens (Joël maakte zo nog elf keer de Motorcross der Naties mee, nvdr).
Het blijft wel raar dat je plots met je grootste nationale concurrenten in dezelfde ploeg zit.
“Ik snap wat je bedoelt, maar het is nog anders dan bijvoorbeeld het WK wielrennen of cyclocross. In het beste geval wordt slechts één van die coureurs uiteindelijk wereldkampioen, terwijl wij in de Naties alle drie met een gouden medaille naar huis gingen. Pas op, op het einde van de dag wordt de winnaar in de MX1, MX2 en de open klasse ook wel individueel gehuldigd, maar niemand herinnert zich dat nog. Nee, in ’95 won België. Punt.”
In ’97 en 2003 won je in eigen land – respectievelijk Nismes en Zolder – nog twee keer de Naties…
“(resoluut) De eerste blijft de schoonste. Al blijven die twee andere overwinningen ook schitterend natuurlijk. Zeker omdat het in eigen land was. Als je dat unieke ‘We did it!’-gevoel dan nog eens kan delen met duizenden landgenoten die extatisch zijn… Geweldig.”
Zaten er trouwens meer dan drie eindzeges in?
“Ja, in 2001 werden we – ook al in eigen land – tweede na Frankrijk in Namen. Dat was pas een anticlimax. (blaast) Misschien wel de grootste ontgoocheling uit mijn carrière. Het was in de nasleep van 9/11 waardoor de Amerikanen verstek gaven. Bovendien moest ik daar met een andere motor rijden, omdat Stefan met zijn 500 cc wou kampen in de open klasse. Ik heb daar noodgedwongen met een 250 cc gereden en dat was – om het zacht uit te drukken – niet meteen mijn beste wedstrijd ooit. Daar had ik wel de pest in, omdat ik het gevoel had dat ik mijn ploeg, supporters en land in de steek gelaten had. Al nam niemand van het team me dat kwalijk, hoor. Ik was vooral kwaad op mezelf. Ach, dat hoort ook bij topsport.”
Wat doe je tegenwoordig nog in de motorsport?
“Ik ben sportmanager bij het KTM-team. Je zou het kunnen vergelijken met wat een sportdirecteur in het wielrennen doet.”
Begin april werd je 55, in hoeverre voel je de zes al lonken?
“Ik vind dat niet leuk. (lacht) Je weet dat het stilaan bergaf gaat, hé. Toen ik 50 werd stak dat gevoel voor het eerst de kop op. Ik begrijp uiteraard dat je op je 55ste niet meer de fysieke mogelijkheden hebt van iemand van 25, maar dat maakt het niet makkelijker om te aanvaarden. Dan durf ik al eens filosofisch worden, want ik heb tenslotte altijd de kost verdiend met mijn fysieke capaciteiten. Je voelt dat afnemen… en dat vind ik een rare gewaarwording. Niemand kijkt toch uit naar het moment dat je je met een rollator moet behelpen en je het weer in je broek doet? (lacht) Dat klinkt nu cru, maar het is wel zo…”